Thom Mercuur (1940-2016), de man die het ’m flikte
Mensen met een hart voor kunst én een ondernemende geest zijn zeldzaam. Nog zeldzamer zijn zij die hun dromen ook werkelijk doen uitkomen. Tot die uitzonderlijke groep behoorde de dinsdagnacht 20 januari 2016 op 75-jarige leeftijd overleden kunst- en museumman Thom Mercuur. Cultureel Friesland had er zonder hem anders uitgezien.
Door André KeikesIn de eerste plaats zal Thom Mercuur, geboren in Boijl op 26 maart 1940, natuurlijk in de herinnering blijven als de drijvende kracht achter Museum Belvédère, dat modernistische eiland van licht en lijnen in de groene omgeving van Oranjewoud. Maar niet minder belangrijk is zijn nooit aflatende geloof geweest in het talent van Friese kunstenaars als Boele Bregman, Jan Mankes, Willem van Althuis en natuurlijk Sjoerd de Vries. Met hen en een nog veel grotere groep talenten daar omheen, liet hij de wereld weten dat Friesland een gebied is waar kunst en magie op een wondere manier samengaan. Maar ook als kunsthandelaar, galeriehouder, curator en uitgever deed boerenzoon Mercuur van zich spreken.
Vergelijk Mercuur met mensen van ‘hetzelfde slag’, zoals de Vlaamse kunst- en museumman Jan Hoet of oud Fries Museum-directeur Wim van Krimpen, en je ziet de overeenkomsten: allen begonnen al in hun tienerjaren naar kunst te kijken en het zelfs te kopen, in een levensfase waarin anderen naar het voetbal gaan of achter de meiden aanzitten. Niet dat Mercuur geen belangstelling voor sport of vrouwen aan de dag heeft gelegd, maar juist die nadruk op kunst op zo jonge leeftijd is opvallend.
Landschappen
Mercuurs vroegste verhaal gaat over niet al te dure litho’s, etnografica en lokvogels als eerste beleggingen, daarna volgen de jaren van paling vissen met voddenkoopman en schilder Jopie Huisman. Hij is een man die van zijn land en wateren houdt en die deze liefde geruisloos laat overgaan in de romantiek van de geschilderde landschappen, niet in de laatste plaats de suggestieve sfeerlandschappen van zijn jeugd. Het land van mist, wind, regen en waterrimpels, van vogels, vissen, lichtschakeringen, kleine geluiden, nevels en wolken.
Hij leert in De Deelen, op het Tjeukemeer, maar ook in de meer bebouwde omgeving van Heerenveen, de ene na de andere kunstenaar kennen, kunstenaars in de betekenis van gewone mannen, die hun leven niet willen beperken tot hun maatschappelijke ambacht, maar schilderen als de hen omringende natuur dat noodzakelijk maakt. Boele Bregman komt in zijn leven en Mercuur herkent hem, zoals dat ook gebeurde met Sjoerd de Vries, Sies Bleeker en Willem van Althuis.
Antiek en kunst
Als zakenman begint Mercuurs leven in Leeuwarden, als eerst weinig succesvol handelaar in antiek. Maar ook in andere baantjes ontbreekt vooralsnog de inspirerende link met kunst. Een tweede antiekwinkel in Heerenveen is de aanzet tot wat later zijn specialisme wordt, moderne kunst, gecombineerd met grote belangstelling voor Afrikaanse kunst. Als Mercuur in 1970 directeur wordt van Museum ’t Coopmanshus in Franeker valt alles op zijn plek. Daar begint een flinke reeks tentoonstellingen, die zich kenmerken door visie en durf, waardoor zijn naam ook landelijk gehoord wordt.
Als freelance tentoonstellingsorganisator voor het Fries Museum zet Mercuur eind jaren zeventig en begin jaren tachtig de succesvolle reeks van Franeker voort. Eigenzinnige kunstmensen hebben het niet gemakkelijk in toch wat ambtelijke organisaties als musea. Met een eigen galerie in Franeker, de later door Anita van Os in Leeuwarden voortgezette Galerie De Roos van Tudor, kan Mercuur weer zijn eigen koers volgen.
Ongedurigheid
Lang duren zijn avonturen zelden, zijn ongedurigheid, zijn kennelijk diepe besef van tijdelijkheid, brengen hem steeds opnieuw in conflict met zijn eigen initiatieven. Een visrestaurant, een galerie in Harlingen, het zijn incidenten in het door rusteloze gedrevenheid gekenmerkte bestaan van Mercuur.
Hoe moeilijk moet het voor hem geweest zijn dat soms tot in detail en met grote lef opgezette voorstellen uiteindelijk vastlopen in ambtelijke stroperigheid of doodgewoon visieloosheid. Een spraakmakend Buitenmuseum aan het Tjeukemeer komt er eind jaren tachtig uiteindelijk niet omdat er politiek geen meerderheid voor te vinden is.
Tripgemaal
In het door hem aangekochte negentiende-eeuwse Tripgemaal in Gersloot likt Mercuur zijn wonden, maar niet voor lang, want er moest altijd nog veel gebeuren. Er komen nieuwe tentoonstellingen, er verschijnen boeken en er worden nieuwe contacten gelegd en verbonden gesmeed.
Plannen voor een museum in Oranjewoud, gebaseerd op het aangekondigde herstel van de oude belvédère daar, krijgen begin jaren negentig vastere vorm. Een ontwerp ervoor krijgt aanvankelijk de handen op elkaar voor een gebouw bij Tjaarda’s bos, maar voor de tweede keer ligt de politiek dwars. Nu wordt de kwetsbare natuur aangegrepen om het plan geen doorgang te laten vinden.
De Vlaming Jan Hoet, die in dezelfde periode hartstochtelijk ijverde voor een museum voor hedendaagse kunst in Gent, maakte een vergelijkbare moedeloos makende gang langs de instituties. Beiden gaven niet op. Hoet kreeg zijn S.M.A.K, Mercuur zijn Museum Belvédère.
Bekende namen
Eind 2004 opent koningin Beatrix het in het gereconstrueerde Landgoed Oranjewoud gelegen nieuwe Museum Belvédère, waar de bekende namen uit Mercuurs stal, een groep namen van mensen die inmiddels alom erkenning hebben gevonden, een thuis. Christiaan Kuitwaard hoort er bij, Tinus van Doorn, Tames Oud, Dave Meijer, Krin Rinsema, Jan Snijder, Jan Roos, maar ook oudere Friese namen als Gerrit Benner en Thijs Rinsema.
Het museum van de menselijke maat, in de natuur en verbonden met het water, paste feitelijk precies bij het karakter van Thom Mercuur. ‘Sentimenten en verstilling genoten de voorkeur boven rationele concepten en heftige expressies’, stelde Han Steenbruggen, Mercuurs opvolger als directeur van het museum, bij diens afscheidstentoonstelling. Wat vanzelfsprekend niet het einde was van Mercuurs betrokkenheid bij museum en kunstwereld.
Leven onder de mensen
Thom Mercuur had een (artistieke) geestesgesteldheid die afzijdigheid uitsloot, maar tegelijkertijd juist zocht. Hij wenste een leven onder de mensen, maar was evenzeer een man van de eeuwige zee, waarbij met name de Belgische en Franse kusten, die van Oostende en Picardië aan hem trokken. Zo kende hij ook Roger Raveel, bracht zijn werk naar Oranjewoud. Dat kon niet uitblijven. En dat zijn afscheidstentoonstelling ‘Eb en Vloed’ heette evenmin.
Een museum met die naam in Lauwersoog, een kunstpaviljoen dat mee zou moeten ademen met de getijden, botste vorige jaar echter opnieuw op politieke onwil. Enthousiasme was er genoeg, financiële toezeggingen kwamen er ook. Maar niet genoeg. Het had mooi geweest, maar de lijst van wél behaalde doelen is er niet minder imposant om.
Laatst gewijzigd op 20-01-2016 om 17:00 uur