Foto: Titus-Brandsma-Memorial

Pater Titus Brandsma is inspiratiebron, 75 jaar na Dachau

Nog steeds, 75 jaar na zijn dood in het beruchte kamp Dachau, is de veelzijdige en diepgelovige Titus Brandsma een inspiratiebron. In Bolsward houdt het Titus Brandsmamuseum de nagedachtenis aan de zalig verklaarde pater-karmeliet levend. Wie is hij?

Door Karin de Mik

Laat je door niets verontrusten, want alles gaat voorbij. Deze raad van de heilige Teresa van Avila sprak Titus Brandsma, karmeliet, rector-magnificus, hoogleraar en verzetsheld, erg aan. De natuur is in staat zichzelf te herstellen en de mens is van nature goed. Titus Brandsma (1881-1942) was mysticus en maatschappelijk zeer actief. Het laatste vloeide onlosmakelijk uit het eerste voort. De veelzijdige en diepgelovige Titus is, 75 jaar na zijn dood op 26 juli 1942, nog steeds een inspiratiebron voor mensen over de hele wereld. 

Brandsma, die in 1985 zalig werd verklaard, is vooral bekend als verzetsheld. Zijn onverzettelijke en compromisloze houding tegen de bezetter spreekt veel mensen aan. Maar hij was ook een mysticus, door wie velen vandaag de dag nog worden geïnspireerd, ook buiten de Rooms-katholieke kerk. Hij was met recht een mysticus van de daad. Het leven van de kleine pater, die zich overigens nooit liet aanspreken met ‘professor’, laat zien dat mystiek niets zweverigs is en niet los hoeft te staan van het gewone, dagelijkse leven. Integendeel: mystiek kan een mens juist activeren en strijdbaar maken. Titus draaide mee in ongeveer 40 verenigingen en organisaties, richtte ze niet zelden zelf op, zoals het Rooms Frysk Boun (Friese Bond) en de Fryske Akademy. Toch vond hij altijd tijd om naar gewone mensen te luisteren. 

Sober

De kleine Friese pater werd op 23 februari 1881 geboren als Anno Sjoerd als vierde van zes kinderen in een vroom katholiek boerengezin in Ugoklooster, bij Bolsward. De Brandsma’s leefden er sober en met een in zichzelf gekeerde geloofsbeleving. Titus vertrekt op zijn elfde naar het Brabantse Megen waar hij het gymnasium van de Franciscaners doorloopt. Hij wilde priester worden, net als zoveel jongens in zijn tijd. Zijn drie oudere zusters waren al toegetreden tot een kloosterorde. Hij is een enthousiaste gelegenheidsdichter en tekenaar van allegorische prenten.

In 1898 treedt hij toe tot het Karmelklooster in Boxmeer, waar hij wordt opgeleid tot priester. Opmerkelijk is deze switch van Franciscaners naar Karmelieten. Wat hem vooral aanspreekt in de karmelitaanse spiritualiteit is de aandacht voor de mystieke kant van het geloofsleven. Maar ook het maatschappelijk actief zijn. Overigens had Titus een zwakke gezondheid en was het op armoe en onthechting gerichte kloosterleven van de Franciscaners zwaar voor hem. In Boxmeer betrekt hij zijn eerste kloostercel, waar hij grote delen van de dag studeert en bidt. Hij voelt zich er gelukkig.

Licht

Geen klanken, alleen het licht ‘dat zijn binnenwereld verlicht’, dringt er binnen, schrijft zijn biograaf en medekarmeliet Constant Dölle. In 1905 wordt hij in Den Bosch tot priester gewijd. De jonge priester Titus studeert daarna nog drie jaar aan de Universiteit van Rome, waar hij de vakken filosofie, astronomie, fysiologie, wis- en scheikunde en maatschappijleer volgt. In 1909 promoveert hij er tot doctor. Ondanks zijn zwakke gezondheid en broze gestalte – hij krijgt in zijn leven vier maagbloedingen– heeft hij een enorme werklust en energie. Hij kan toe met een paar uurtjes slaap.

In juni 1923 wordt hij hoogleraar wijsbegeerte en geschiedenis van de vroomheid aan de nieuw opgerichte Katholieke Universiteit in Nijmegen. In 1932 wordt hij daar benoemd tot rector magnificus. Zijn ,,dies-rede’’ over het godsbegrip door de eeuwen heen, werd een bestseller en werd ook buiten rooms-katholieke kring veel gelezen. Titus is een veelzijdig, maatschappelijk actief en gedreven man. Hij zet zich in voor een betere rechtspositie van journalisten en voor de Friese taal. Zo is hij een van de medeoprichters van de Fryske Akademy en de Friese natuurbeschermingsorganisatie It Fryske Gea (het Friese Landschap).  

Verzet 

Het opkomend nazisme baart hem grote zorgen. Midden jaren dertig schrijft hij een bijdrage in een protestbrochure tegen de tegen de joden gerichte Neurenberger rassenwetten. Ook verzet hij zich als voorzitter van de vereniging van katholiek onderwijs tegen apart joods onderwijs. In 1941 reist hij namens kardinaal De Jong langs directies en hoofdredacteuren van katholieke dagbladen en dringt er bij hen op aan geen nazi- of NSB-propaganda in de kolommen af te drukken.

Als gevolg daarvan wordt hij in januari 1942 in Nijmegen opgepakt en in Scheveningen en Amersfoort gevangen gezet. In zijn strafcel in de Scheveningse gevangenis had hij aan de muur een Franse tekst gehangen die hem troostte: ‘Neem de dagen zoals ze komen, de goede met een dankbaar hart; en de kwade ter wille van die volgen, want het ongeluk is maar een voorbijganger.’ Maar ook: ‘Gott so nah, so ferne. Gott ist immer da.’

Niet dat hij geen angst kende, integendeel. Hij dicht daarover in Kamp Amersfoort. ‘Het leed kwam telkens op mij aan. Onmogelijk om het af te weren. Met geen tranen te bezweren. ‘k Had het anders lang gedaan. Toen ging het boven op mij staan, tot ik stil lag zonder wenen. Duldend wachtend moest ik leren. En toen eerst is het heengegaan.’

Evenwicht

De kleine karmeliet Titus was een man met een groot godsgeloof en –verlangen, maar bezat tevens een groot gevoel voor de menselijke waardigheid. Op 13 juni 1942 gaat hij op transport naar Dachau. Daar vond hij een innerlijk evenwicht en overwon hij zijn angst. Hij schrijft er, vijf maanden voor zijn dood, een gedicht waarvan de laatste regels luiden: ‘Blijf bij mij, bij mij Jezus zoet, Uw bijzijn maakt mij alles goed.’

Titus was lichamelijk afgemat en verzwakt, maar geestelijk ongebroken. Zelfs tegen de onmenselijke en wrede kampbeulen, die hem mishandelden, bracht hij het op vriendelijk te blijven. Hij troostte medegevangenen en sprak hen moed in. Het lijkt of zij Titus’ ‘totale rust van het hart’ herkennen, weet zijn biograaf Dölle. Op 27 juli 1942 krijgt de verzwakte pater in de ziekenboeg van Dachau een dodelijke injectie toegediend.  

Telepathie  

Als priester pleit Brandsma voor een herleving van het mystieke elan in de RK kerk. De ervaring moet centraal staan in het geloofsleven, niet de moraal of de theologie. Hij zoekt naar innerlijke eenheid, naar de aanwezigheid van God in het dagelijkse leven. Zelf ervaart hij de nabije, levende God als ‘de diepste grond van ons wezen.’

Niet dat hij over die persoonlijke godsbeleving veel heeft geschreven. Hij was hierover juist gesloten. Bij Brandsma komen we geen beschrijvingen tegen van visoenen of extases. Zijn omgang en relatie met God waren privé. Wel liet hij weten wat voor hem daarin het belangrijkste was.

In zijn Dies-rede in 1932 zei hij: ‘Wij moeten God vooral zien als de diepste Grond van ons eigen wezen… en hem aanbidden niet alleen in ons eigen wezen, maar evenzeer in alles dat bestaat, ten eerste in al onze naasten, maar evenzeer in de natuur, in het heelal, want Hij is alom tegenwoordig(..)’. In elke situatie voelde hij God in zichzelf. God bevindt zich dus in elke gebeurtenis, hoe moeilijk die ook is. Alsof Titus tegen de hedendaagse mens wil zeggen: neem het leven zoals het is. Ga je eigen weg. In je innerlijk kun je de kracht vinden.  

Mystiek

Mystiek is voor de karmeliet niet alleen dat wat zich uit de goddelijke oorsprong tot de mens richt, maar ook wat een mens zelf kan voortbrengen. Volgens Titus is er ook mystiek mogelijk buiten de rooms-katholieke kerk, mogelijk zelfs ook in andere godsdiensten. ,,De parapsychologie laat zien tot welke ,,merkwaardige toestanden’’ de mens kan komen, die zich laat leiden door zijn eigen voorstellingen of suggesties, telepathie of helderziendheid’’, schrijft hij.

Het is te gemakkelijk en zelfs onjuist om deze af te doen als ziekelijk, vervolgt hij. Nee, concentratie van de geest ‘op het hoogste en edelste voorwerp van zijn beschouwing, zo innig dat deze tot extatische toestanden voert, is in de grond edeler dan de machtigste dichterlijke bezieling en de extase van een beeldend kunstenaar.’ 

Gul 

Titus voelde zich als mysticus verwant met Jan Ruusbroec en Geert Grote. Net zo als Franciscus van Assisië, Teresa van Avila, de geweldloze vrijheidsstrijder Mahatma Gandhi en Dag Hammerskjöld in de mystiek hun inspiratie vonden.  

Een collega aan de Nijmeegse universiteit zei eens dat de veerkrachtige Brandsma ‘een kwikzilverachtige geest’ had. Titus is een mensenmens en een netwerker. De christelijke naastenliefde brengt hij in praktijk. ‘Ja, je bent de hoeder van je broeder, schep contact, niet vragen, niet omzien, niet oordelen. Gewoon helpen’, schreef hij eens.

Hij was zeer actief, doorkruiste per trein het hele land en zette zich in voor aardse zaken. Volgens priorgeneraal dr. Joseph Chalmers, de hoogste functionaris van de Karmelorde, was Titus’ liefde voor zijn naaste ‘warm en gul’. ‘Hij stelde zijn tijd beschikbaar voor anderen, bij grote of kleine problemen.’

In Dachau gaf hij zijn broodrantsoen weg aan anderen, die het in zijn ogen harder nodig hadden. Gehaastheid, humeurigheid of irritatie waren hem vreemd, zei een ordegenoot ooit over hem. Een protestant formuleerde enkele jaren geleden hoe Titus hem inspireerde in zijn zoeken naar God: ‘Titus Brandsma inspireert mij in zijn ervaren van God in stilte, in vreugde, in het wonder van de natuur, maar ook in menselijk lijden.’  

Vonk 

Eenheid tussen God en mens is in principe voor iedereen mogelijk, vond Brandsma. Je zou kunnen spreken van een ‘democratisering van de mystiek’. Het contact tussen God en de mens is aanwezig in de vonk van de ziel. Iedereen kan dus als het ware tot een steeds helderder inzicht komen. Wat is er nodig voor het bewandelen van dat mystieke pad? In de eerste plaats het ‘Ken u zelf’. Jezelf ontplooien, bewust worden, bezield raken. Dat zelf noemt hij de vonk der ziel. In het verlengde van deze zelfontplooiing ligt de solidariteit met anderen. De mens is niet geheel autonoom, maar afhankelijk van God. Dit besef verbindt mensen met elkaar, de wereld en het universum.

Behalve zelfontplooiing is ontvankelijkheid nodig om het mystieke pad te bewandelen, meent Titus. Ontvankelijkheid voor wat we zijn, kunnen, waarvoor we aanleg hebben, voor goede impulsen van buiten. Ook bewustwording van de oergrond van ons bestaan en liefde zijn nodig. Liefde om onrecht, vijandschap en ongelijkheid tegen te gaan en op te lossen. Zo komt Titus tot zijn mystiek van de daad. In deze visie worden tegenstellingen tussen mensen relatief. Mystiek is geen vlucht van de wereld, geen egotripperij, want die leiden alleen maar tot isolement. Nee, mystiek is het besef dat je afhankelijk bent. De dialoog staat centraal. Tussen jouw ik en het goddelijke. Mystiek inspireert dan tot het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke problemen. Solidariteit is belangrijk, niet vanuit een ideologie, maar vanuit een bron in de mens zelf. Wie de mysticus in zichzelf vindt, kan ook wat betekenen voor anderen en de wereld.  

Oerkracht  

Titus’ mystiek is vitaal en optimistisch. Hij is geen doemdenker. In tegenstelling tot het pessimistische zelfbeeld van veel calvinisten – de mens is van nature geneigd tot alle kwaad – vindt Titus de mens van nature goed. De natuur heeft zo’n oerkracht, dat hij zichzelf steeds kan herstellen.

Natuurlijk is er veel kwaad en onrecht, maar dat is slechts tijdelijk. Uiteindelijk overwint het goede. Door goede daden en keuzes van geïnspireerde mensen. Daarom ook sprak de houding van Teresa van Avila hem ook zo aan. De mens, vond zij, moet zich door niets laten verontrusten. ‘Nada te turbe’ (Laat niets je in verwarring brengen).

Titus´ mystiek is ook pragmatisch. Godservaringen zijn wel interessant, maar wat heeft de ander daar aan? Het komt toch vooral aan op daden en keuzes. Interessant is dat Titus een vrouwelijk godsbeeld aanhing. De mens wordt geboren uit God en God wordt uit ons geboren. Het goddelijke is niet statisch, leven vloeit uit God voort en weer in God terug. Dit is iets anders dan een God die iets schept uit niets. Titus spreekt in plaats van ‘niets’ dan ook liever over ‘niet uit onszelf alleen levend’. God woont in ons wezen, het is de Grond van ons bestaan. Van alle mensen, maar ook van de natuur, de wereld en het universum waarin wij leven. Je moet God niet alleen buiten jezelf zoeken, niet alleen in de kerk of de natuur, natuurlijk is Hij ook daar ook, maar pas nadat we Hem in onszelf hebben ontdekt. Mystiek is behalve ´Ken u zelf´ voor Titus: zo leven dat God uit ons geboren wordt. Het symbool van mystiek leven is een vrouw, namelijk Maria (Theotokos) de Moeder waaruit Christus werd geboren. De mystieke weg begint bij wat men is, kan en wil. Wat iemand uit eigen kracht en aanleg bereiken kan. Titus zegt in feite: Verbeter de wereld en begin bij jezelf.   

Levenslessen van Titus Brandsma 

  •  ´Niets verstore u, niets ontstelle u 
  • Alles gaat voorbij, God verandert niet 
  • Geduld overwint alles 
  • Wie aan God vasthoudt, hem ontbreekt niets 
  • God alleen is voldoende’. 
  • ´Ga niet te veel in je werk op. Leef niet op goed geluk. Denk bij uw daden dat God u ziet, maar ook de mensen. (..) Wij leven te veel ons eigen leven. (..) We moeten onze medemens helpen. Onze aanwezigheid waar dan ook moet voor de mensen een lust, een feest, een troost zijn. Leef met elkaar mee, heb belangstelling in elkaar.´ 
  • ‘Wij Nederlanders zijn geneigd tot middelmatigheid, we willen niet overdrijven, onze hoofden koel houden, nuchter zijn. Maar er is al zoveel gereserveerdheid, zoveel koele berekening dat en liefde en offer en moed bij ons zoek zijn.´ 
  • Doe de gewone dingen op grootse wijze met een zuivere intentie en volledige inzet. Val liever op door eenvoud en oprechtheid dan dat mensen je toejuichen vanwege je prestaties.