De ene tragedie is de andere niet
‘We zijn in oorlog’. Althans, volgens de Franse president, volgens de Nederlandse premier en volgens andere wereldleiders. Maar zijn dat niet gewoon loze woorden die wanhoop en machteloosheid verbergen? En wordt er door de media niet disproportioneel gereageerd op de Parijse tragedie? Of zit het toch anders?
Door Wio JoustraIn zijn column in de Volkskrant van dinsdag zegt Bert Wagendorp dat er sinds de vrijdagavond van het drama in Parijs op 13 november zoveel woorden zijn geschreven, dat wat er is gebeurd er bijna onder is bedolven. ,,Parijs is omgeven door een woud van woorden dat bijna ondoordringbaar is geworden”.
Ongeveer die gedachte bekroop ook mij na het lezen van de beide serieuze kranten die dagelijks bij mij op de mat vallen, de Volkskrant en NRC Handelsblad. Het leek alsof ze maandag en dinsdag over elkaar heen tuimelden in een wedstrijd wie de meeste woorden zou wijden aan het drama dat – voorlopig – 129 levens heeft geëist. Beide kranten hebben een legertje verslaggevers naar de Franse hoofdstad en naar de Brusselse voorstad Molenbeek gestuurd om de aldaar reeds aanwezige correspondenten bij te staan en de lezers van hun krant te voorzien van ,,woorden als regendruppels in een hoosbui” (om Bert te citeren).
Ander nieuws leek er niet meer te zijn. Zelfs de sport moest het maandag afleggen tegen de aanslagen van IS in Parijs, al konden de verslaggevers die zich dagelijks met spelsystemen bezighouden zich nu uitleven in de beschrijving van de paniek die zich van een stadion met 60.000 mensen meester maakt als vlak buiten dat stadion – Stade de France tijdens de vriendschappelijke wedstrijd tussen Frankrijk en Duitsland – paniek uitbreekt vanwege de waanzinnige acties van zelfmoordterroristen.
Manmoedig heb ik getracht me door de berg woorden heen te worstelen, door de belevenissen van ooggetuigen, de ferme analyses van wereldleiders en de analyses die de journalisten daar weer op loslaten. En ik was het nog het meest eens met de Belgische schrijver David van Reybrouck (‘Congo’) die zei dat ,,wie als staatshoofd een gebeurtenis als een oorlogsdaad kwalificeert, er gepast op moet reageren”.
Het zal nog wel een paar dagen doorgaan tot ook deze storm weer gaat liggen. Alhoewel het vermoeden gerechtvaardigd is, nu het Westen en Rusland eensgezind zijn in hun verontwaardiging, dat het de komende weken een hel wordt boven en in het Kalifaat van IS in Irak en Syrië. Maar waar het mij om gaat is hoe de berichtgeving over de Parijse tragedie zich verhoudt tot andere tragedies, veroorzaakt door terroristen en hoe de onevenredigheid in die berichtgeving wordt veroorzaakt.
Vooropgesteld, als er lezers zijn die denken dat ik de verschrikkelijke aanslagen bij het Stade de France en in het uitgaansleven van de Franse hoofdstad bagatelliseer, wil ik die graag geruststellen. Maar vergelijk de berichtgeving over Parijs eens met die over de aanslag in Beiroet vorige week donderdag, waarbij 44 mensen om het leven kwamen. Of met die van de schietpartij op een universiteit in Kenia in april dit jaar, die 147 dodelijke slachtoffers eiste. En zelfs met de recente bomaanslag (van IS) op het toestel met Russische toeristen in de Sinaï – 224 doden –, een tragedie die toch een vergelijking met de MH17-ramp op veel punten kan doorstaan. Om over de dagelijkse doden als gevolg van terroristische aanslagen en vergeldingsacties in het gehele Midden-Oosten en in de rest van Afrika maar te zwijgen.
Spiegel
Het is niet realistisch om te veronderstellen dat de media in gelijke mate van dergelijke tragedies bericht doen. Journalisten produceren nieuws waarvan zij geloven dat hun publiek het zal lezen of er naar zal luisteren of kijken. En op de sociale media: wat de lezers like, share or recommend. De media houden slechts het publiek dat ze bedienen een spiegel voor. En die oude wijsheid is alleen maar prominenter geworden in het internet-tijdperk, waarin de respons van dat publiek ook daadwerkelijk kan worden gemeten, per artikel, per alinea of zinsnede, per woord bijna.
Als je er van uitgaat dat alle mensen gelijk zijn, dan is het disproportionele karakter van berichtgeving over tragedies even bijzonder als teleurstellend. Echter, George Orwell had natuurlijk gelijk met zijn adagium dat ,,alle beesten gelijk zijn, maar dat sommige beesten gelijker zijn dan andere”. Maar wat zijn dan de criteria?
Intuïtie
Vroeger bepaalden journalisten de criteria zelf. Die waren gebaseerd op intuïtie. Een slachtoffer uit de buurt was meer aandacht waard dan een dode in een ander deel van het land, laat staan in het buitenland of op een ander continent. Een Australische collega-journalist formuleerde het eens zo: één Australiër is vijf Amerikanen waard, twintig Italianen, vijftig Japanners, honderd Russen, vijfhonderd Indiërs en duizend Afrikanen. Wat de getallen zijn voor een Nederlander mag u zelf invullen.
Data
Nu we alles kunnen meten in likes en tweets en wat dies meer zij, geldt het in nog heviger mate. Intuïtie heeft plaats gemaakt voor data. En des te meer geldt: ,,Wij maken ons het drukst om degenen die het dichtst bij ons staan en die het meest op ons lijken. Wij maken ons druk om degenen met wie we ons identificeren”, zoals de Amerikaanse schrijfster Susan Moeller het fenomeen van de journalistieke disproportionaliteit heeft omschreven.
In het geval van Parijs is daar nog iets anders bijgekomen: de factor ‘het zou mij ook kunnen overkomen'. Wie zit er in een vrij land op een mooie warme avond niet op een terras, of bezoekt niet een pop- of rockconcert, of een voetbalwedstrijd in het stadion? Het onverwachte van de Parijse aanslagen, op het wezen van een vrije samenleving, op het gehele karakter van de menselijke vrijheid.
Dit, gevoegd bij de bekendheid van Parijs en zijn inwoners en de politieke, economische en culturele banden met Frankrijk, maakt vrijdag de 13e november 2015 tot een verhaal van zo enorm veel woorden. Bert Wagendorp: ,,We hebben weinig anders dan woorden. Het probleem ligt in woorden, de oplossing uiteindelijk ook.”
Laatst gewijzigd op 17-11-2015 om 16:02 uur